1. Begin van de dracht
Tijdens de eerste fase van de dracht wordt er door veel schapenhouders niet of nauwelijks bijgevoerd. Er is vaak nog veel aanbod najaarsgras. Dit gras is vochtrijk en heeft een lage voedingswaarde. De dagen worden korter en doordat er veel minder zonlicht is, kunnen de ooien ook minder vitamine D aanmaken. Dit samen maakt dat het ook in de eerste helft van de dracht zinvol is om een beetje bij te voeren.
Afhankelijk van de kwaliteit van het ruwvoer is ons advies om dagelijks 100 tot 150g Voerwaarts Schapenbrok Conditie te verstrekken per ooi. Hiermee voorzie je in de noodzakelijke vitaminen en mineralen. Een goede brok bijvoeren in deze fase maakt de overgang naar een geconcentreerder stalrantsoen in de laatste fase van de dracht ook eenvoudiger.
2. Einde drachtperiode
Goede voeding aan het einde van de dracht is van wezenlijk belang voor geboortes en lactaties zonder problemen. Zeker bij rassen die veel calcium ‘verliezen’ door ofwel veel meerlingen ofwel een hoge melkgift is de juiste bijvoeding essentieel. Calcium is nodig voor botten van de lammeren en als bestanddeel van de melk uiteraard. Bij melkvee is een speciaal droogstandsrantsoen gebruikelijk, bij hoogproductieve schapen is het ook een must!.
Melkziekte ligt op de loer als er in de laatste 6 – 8 weken van de dracht niet goed wordt ingespeeld op de juiste mineralen en energiebehoeftes van de ooien. De hoeveelheid beschikbare calcium, magnesium en vitamine D3 in het rantsoen tijdens het einde van de dracht is bij rassen zoals Swifters en Flevolanders (veel meerlingen) en Suffolks (hoge melkgift) zeer belangrijk. Als het droogstandsrantsoen in balans is, resulteert het in goed werkende ooien rond de geboorte, vitale lammeren en kan het helpen melkziekte te voorkomen. Anderzijds kan een overdaad calcium in de dracht bij minder productieve rassen juist tot melkziekte leiden zodra de melkgift start.
Melkziekte, slepende melkziekte en zogeheten ‘stijve overhouders’ zijn typische aandoeningen van hoogdrachtige ooien die in de dracht niet juist gevoerd zijn.
De behoefte aan energie en eiwit is aan het einde van de dracht groter doordat de ongeboren lammeren dan het hardst groeien. De opnamecapaciteit van de dieren is juist afgenomen als gevolg van een kleiner pensvolume. Het ongeboren lam neemt namelijk voor een deel de ruimte van de buikholte in. Geconcentreerder voeren is noodzakelijk, we adviseren daarom om de dieren nu naar binnen te halen. Aangetoond is dat extra eiwit op het einde van de dracht (steaming up) resulteert in een hogere biestproductie (Bocquier et al, 1999A). Bouw een krachtvoergift geleidelijk op volgens onderstaand schema
*Voerwaarts Schapenbrok Lacto bevat natriumbicarbonaat wat bij kan dragen aan het voorkomen van pensverzuring.
3. Winterweer
Bij winterweer dient de voerstrategie aangepast te worden. Bij kou steekt een schaap meer energie in het warmhouden van zichzelf. Die energie kan niet worden gestoken in de groei van de lammeren. Bijvoeren is bij kou dus noodzakelijk ook als het aanbod gras royaal is. Voor het gezond doorgroeien van de ongeboren lammeren, en ten tijde van de geboorte een goede biest- en melkproductie moet nu worden bijgevoerd. Veel stofwisselingsziekten rond de geboorte zijn terug te leiden naar voerfouten in de dracht.
Ook in winters met veel regen is bijvoeren raadzaam. Het droge stofgehalte is zodanig laag dat de effectieve hoeveelheid energie en eiwit die de drachtige ooien binnenkrijgen gering kan zijn. De schapen moeten dan enorm veel eten om in hun behoeftes te voorzien. Door Voerwaarts schapenbrok conditie bij de voeren wordt voorkomen dat de schapen meer gras moeten vreten dan ze eigenlijk aankunnen.
Hoewel er aan de buitenkant nog niet veel te zien is, is het voor de ontwikkeling van de placenta belangrijk om in de 2e en 3e maand van de dracht goed bij te voeren. Bij het aanbieden van brok is het gelijker tijd onbeperkt aanbieden van fris drinkwater ook zeer belangrijk
4. Scheren, stalvoedering en pensverzuring
De laatste vier weken kunnen de ooien het beste binnengehouden worden met het oog op controle en bijvoeding. Als schapen pas kort voor het aflammeren op stal komen, vergroot dit de kans op problemen zoals melkziekte (calcium probleem) en slepende melkziekte (energieprobleem).
Vanwege de groei van de lammeren is de warmteproductie op het einde van de dracht het grootst. Een ooi moet die warmte zien kwijt te raken. Een ooi met wol raakt zijn warmte in vergelijking tot een geschoren ooi moeilijker kwijt (hitte-stress) waardoor de drogestofopname afneemt. Ook het geboortegewicht van de lammeren neemt aanzienlijk toe als de ooien minimaal vijf weken voor het lammen worden geschoren. Als ze worden geschoren is de voeropname hoger en de controle maximaal. Kijk bij het scheren ook de klauwen na, schapen die moeilijker lopen vreten minder, terwijl drachtige schapen juist volop moeten vreten. Een ooi die op het moment van aflammeren de juiste conditie heeft zal een goede biestkwaliteit hebben en kan de zoogperiode vaak beter aan.
De overgang van weidegang naar kuilgras of hooi met (meer) brokken kan voor problemen zorgen. De pens is gevoelig voor verandering. Voor het verteren van hooi en brok zijn andere bacteriën nodig dan voor het vertering van vers gras. De pens heeft tijd nodig om zich aan te passen. Als het voer te luxe is of als een paar schapen zich (kunnen) overeten met brok dan ligt pensverzuring op de loer. Een schaap met pensverzuring stopt met eten, is suf en heeft buikpijn en diarree.
Om de overgang naar een stalrantsoen zo goed mogelijk te laten verlopen moet gezorgd worden voor ruime voerplekken zodat alle dieren gelijk kunnen eten. Zorg voor smakelijk hooi of kuilvoer en bouw de hoeveelheid brok geleidelijk op. Voer in deze fase indien mogelijk 3 keer per dag in plaats van 2 keer! Kies voor een brok met natriumbicarbonaat zoals Voerwaarts Schapenbrok Lacto. Natriumbicarbonaat zorgt voor een buffer in de pens waardoor verzuring minder snel kan optreden.
Indien er toch bij een ooi pensverzuring optreedt is een bicarbonaatbolus de snelste remedie.